zaterdag 26 april 2014

recensie 2 - in de eenzaamheid van de katoenvelden (kaaitheater)

Warm maanlicht beschijnt een onuitsprekelijk verlangen
NICO VAN ROSSEN − 08/02/96, 00:00
'In de eenzaamheid van de katoenvelden'
produktie Kaaitheater, regie Peter van Kraaij

Binnen, 'In de eenzaamheid van de katoenvelden', schijnt na een tijdlang absolute donkerte hetzelfde maanlicht als buiten. Langzaam vallen twee eenzame personages op de vlakke speelvloer te ontwaren, met op de tribune de contouren van welgeteld 17 toeschouwers. Welk verlangen dreef spelers en publiek op deze duistere plek bijeen, terwijl er toch zoveel andere, bekendere verleidingen waren?

Dat is precies de vraag waar het in dit stuk van de helaas jong overleden toneelschrijver Bernard-Marie Koltès (1948-1989) om draait: welk verlangen? Twee mensen, een dealer en een klant, worden onvermijdelijk naar elkaar toegetrokken. De een om iets te verkopen, dat is zijn taak, de ander met een onuitgesproken verlangen. Wim van der Grijn als dealer probeert zijn nieuwe klant te paaien. Aanvankelijk enigszins intimiderend, om zijn klant in een onderdanige positie te dwingen, later vriendelijk, vasthoudend, sluw of bijna smekend. “Zegt u mij daarom, weemoedige maagd, op dit uur van het doffe grommen van mensen en dieren, zegt u mij het ding dat u verlangt en dat ik u kan leveren, en ik zal het u leveren, met zachtheid, bijna eerbiedig, misschien zelfs met vriendschap.”

Frieda Pittoors als klant maakt vergelijkbare stemmingen door als haar potentiële dealer, melancholiek, verlangend, afwijzend, zich koesterend in het koele maanlicht (de enige warmte die er op dit nachtelijk uur is) of geslagen als dood vogeltje op de grond. Minder uit zich dit in houding of gebaar, als wel in intonatie. De tekst, die zoals meestal bij Koltès bepaald geen gewone spreektaal is, vráágt ook om een subtiele benadering. Hij bestaat uit een aantal lange zinnen die langzaam om het onderwerp heen meanderen. In krap anderhalf uur voeren Van der Grijn en Pittoors hun onderhandelingen als gevoelig en gestileerd taalspel op, waarin uiteindelijk niets benoemd wordt. Als de dealer als eerste zijn prijs noemt, verzwakt hij zijn positie. Als de klant haar verlangen prijsgeeft, maakt zij zich afhankelijk van de verkoper. “Maar nee, de verwarring van deze plek en van dit uur doet mij vergeten of ik ooit enig verlangen heb gehad dat ik mij zou kunnen herinneren; nee, ik heb al even weinig een verlangen als dat ik u een aanbod heb te doen”, spreekt zij in de nieuwe, zeer soepele vertaling van Patricia de Martelaere.

Na een laatste check constateren dealer en klant, die door hun rollen onlosmakelijk aan elkaar verbonden zijn, dat de taalonderhandelingen op niets uitgelopen zijn. Hen resteert alleen nog de fysieke strijd, op leven en dood. Daarop vouwt de dealer bijna liefdevol zijn hand om de keel van zijn klant die het niet wilde zijn. Het maanlicht dooft.

Na afloop sprak één van de schaarse toeschouwers: “Het is een gedicht dat je nog een keer zou willen horen.” Een rake opmerking vond ik dat. Nog één keer de klank van hoop en verleiding, van aantrekken en afstoten, met de echo van de zorgvuldig in woorden gestreden strijd in je oren het theater verlaten. Een gedicht, nog eens, zolang het nog kan.