ROMANCE VAN DE MAAN
Voor Conchita Garcia Lorca
Naar de smidse kwam de maan
met haar nardusrokken aan.
Het kindje kijkt haar, kijkt haar aan.
Het kindje staat haar aan te kijken.
In de bewogen lucht
schudt de maan haar armen
en toont ze, wulps en kil,
haar borsten van hard tin.
Vlucht maan, maan, maan.
Als de zigeuners kwamen,
maakten ze met je hart
witte kettingen en ringen.
Kindje, laat me dansen.
Wanneer de zigeuners komen,
zullen ze je met gesloten oogjes
op het aambeeld vinden.
Vlucht maan, maan, maan,
ik hoor hun paarden al.
Kindje, laat me, trap niet
op mijn gesteven wit.
Nader kwam de ruiter
roffelend de trom van de vlakte.
In de smidse houdt het kindje
zijn ogen gesloten.
Door de olijfgaard kwamen
de zigeuners, brons en droom.
Met geheven hoofden
en halfgesloten ogen.
Wat roept de nachtuil,
jee, wat roept hij in de boom!
Door de hemel gaat de maan
met een kindje aan haar hand.
In de smidse huilen
krijsend de zigeuners.
De wind waakt, waakt over haar.
De wind staat bij haar te waken.