donderdag 9 september 2010

zes personages op zoek naar een auteur (1921) van luigi pirandello (1867-1936)

Bij Pirandello weet men nooit of men iets belangrijks te pakken heeft of niet

De toneelstukken van de Italiaanse auteur Luigi Pirandello worden nog zelden uit de kast gehaald, en zijn verhalen 'lopen voor geen meter', laat de uitgever weten. […] Zes personages op zoek naar een auteur, een stuk dat bij de eerste opvoering in 1921 nog 'het grootste toneelschandaal van Europa' genoemd werd. Kwam het misschien door zijn ziekelijk jaloerse vrouw dat Pirandello zo gefascineerd werd door waan en werkelijkheid?

BUFFONE! HANSWORST! riep het publiek in het Teatro Valle in Rome toen Luigi Pirandello op het toneel verscheen na de première van zijn Zes personages op zoek naar een auteur. De geschrokken schrijver wachtte nog een half uur voor hij met zijn dochter Lietta naar buiten durfde, maar daar waren nog altijd zo'n zevenhonderd vechtende, scheldende en juichende personages op zoek naar de auteur.

Lietta viel flauw in het gedrang en moest in een taxi worden gedragen, die door een kolonel in uniform van de Corso Vittoria was gehaald. Door de opdringende menigte kon de auto alleen maar stapvoets rijden en zo werd de auteur naar huis gebracht. De volgende dag kon hij in de krant lezen dat hij, op die avond van de 10de mei 1921, de aanstichter was geweest van 'het grootste toneelschandaal van Europa'.

Hoe had hij dat voor elkaar gekregen? Het Italiaanse publiek was in 1921 gewend aan toneel dat de werkelijkheid imiteerde: het verisme. Dat toneel was sinds het eind van de negentiende eeuw in heel Europa gangbaar. In Duitsland brak Bertolt Brecht met de conventies van het realisme en in Italië was het de als verist begonnen Luigi Pirandello die in Zes personages aan de haal ging met 'de werkelijkheid' in het theater.

Hij toont het toneel zoals het er overdag uitziet tijdens een repetitie. Een paar acteurs werken aan Ieder zijn rol van Pirandello, wat ze een rotstuk vinden. 'Wat wilt u dat ik er aan doe', zegt de regisseur, 'als er geen enkel goed blijspel meer uit Frankrijk komt en we ons er mee tevreden moeten stellen om stukken van Pirandello op te voeren waar niemand een woord van begrijpt en die zo in elkaar zitten dat de acteurs, de critici en het publiek ze niet willen.'

Juist als de regisseur zijn eerste aanwijzingen geeft dient het 'echte leven' zich aan. Vanuit de zaal komt een in rouwkleding gestoken gezin op het toneel: een vader, moeder en vier kinderen. Zij stellen zich voor als zes personages die door hun auteur in de steek zijn gelaten en toch willen dat hun drama vorm krijgt: 'Wij kunnen uw nieuwe stuk zijn.' De regisseur voelt daar wel voor, ondanks verzet van zijn acteurs, en zo ontrolt zich een spel van schijn en werkelijkheid. Daarin voltrekt zich op het toneel wat in de melodramatische 'werkelijkheid' van de zes personages nog niet gebeurd was: het zoontje pleegt zelfmoord. De acteurs denken dat het 'spel' is, maar de anderen weten dat het 'echt' is (ze dragen immers rouwkleren!) en gaan er jammerend vandoor.

De regisseur laat het licht doven, maar dan duiken in het licht van een enkele schijnwerper 'de overlevenden' weer op en de regisseur loopt geschrokken de zaal in. Een van de kinderen loopt ook de zaal in, kijkt naar de anderen en gaat dan met een waanzinnige gillach naar de foyer. Het echte publiek wordt zo ook nog in het spel betrokken, alsof het eigenlijk een fictief publiek is. Dat voelde zich dubbel genomen en liet het er niet bij zitten.

Maar toen Zes personages in september 1921 in Milaan opnieuw werd uitgebracht was men gewaarschuwd en die voorstelling werd een groot succes. Pirandello's wereldroem begon met de eerste buitenlandse voorstelling van Zes personages in 1923 in Parijs, in een regie van de Franse toneelvernieuwer Georges Pitoëff. Die liet de personages niet door de theaterportier op het toneel brengen maar in een lift neerdalen op het toneel 'omdat ze uit de lucht komen vallen'. Daar was Pirandello het niet mee eens. Maar Pitoëff stond er op, anders ging de voorstelling niet door. De auteur legde zich daar mokkend bij neer, maar toen hij deze opkomst van zijn personages had gezien gaf hij zich gewonnen: voortaan moest het zo!

Het leven van Pirandello wordt vaak aangevoerd ter verklaring van de Zes personages, waarmee hij een uitdrukkingsvorm vond die hij niet meer zou loslaten.

Dat leven begon in 1867 op Sicilië in een villa met de naam Il Caos. Zijn vader stond aan het hoofd van een zwavelmijn en dat stelde Luigi in staat om in Rome zijn literaire roeping te volgen. Op zijn 22ste verscheen zijn eerste gedichtenbundel, twee jaar later kwam zijn eerste roman uit en weer een jaar later zijn eerste verhalenbundel. Dat jaar, 1894, trouwde hij met een dochter van zijn vaders compagnon.

In 1903 stortte de zwavelmijn van zijn vader en schoonvader in. De familie was geruïneerd, zijn vrouw werd door de schok geestesziek en Luigi ging les geven. Hij begon voor het eerst ook geld te vragen voor zijn literaire werk en werd medewerker van het dagblad Corriere della Sera, wat hij tot zijn dood zou blijven.

Het schrijven werd hem bemoeilijkt door zijn vrouw, die aan een ziekelijke jaloezie leed en soms op de deur van zijn werkkamer timmerde, omdat ze dacht dat hij daar met een andere vrouw in de weer was. In 1919 werd ze opgenomen in een gesticht. Kwam Pirandello, zoals wel wordt aangenomen, tot de thematiek van zijn rijpere werk door het leven dat hij tussen 1903 en 1919 had geleid met een vrouw die haar waan voor zijn werkelijkheid hield?

In 1903 begon hij aan de roman Wijlen Mattia Pascal, die in 1905 verscheen en waarin dat thema al volop aanwezig is: men bestaat alleen echt in de ogen van anderen: 'Er is iemand die mijn leven leeft. Ik weet er niets van.' (Dagboek). Er is geen vaststaand ik, je bent altijd een ander dan je denkt te zijn, je bent Iemand, niemand en honderdduizend, naar de titel van zijn laatste roman (1924). Dat werd het thema van zijn leven en van de toneelstukken waarmee hij beroemd werd.

Het Romeinse publiek dat zich in 1921 door Zes Personages zo bedrogen voelde, werd qua theater beter bediend door Mussolini, die in dat jaar de Partito Nazionale Fascista stichtte. Maar ook Pirandello was niet ongevoelig voor dat soort theater en in 1924 werd hij lid van de partij: 'Het fascisme schept voor zichzelf en voor degenen die er niet een kunnen scheppen een nieuwe werkelijkheid.'

Mussolini beloonde Pirandello in 1925 met een subsidie voor het door hem opgerichte Teatro d'Arte di Roma. Pirandello werd een lastige partijgenoot, die zich soms tegen de partij keerde en Mussolini een vulgaire vent vond. Toen ze eens over de liefde spraken zei Il Duce: 'Als je een vrouw wilt hebben, maak je er niet zo'n toestand van, je gooit haar achterover op de divan.' Daar walgde hij van, maar toen hij in 1934 de Nobelprijs kreeg, gaf hij de gouden medaille van zijn prijs aan de partij als zijn bijdrage aan de oorlog tegen Abessinië, die hij, in aanwezigheid van De Leider, roemde als 'een schouwspel van waarachtige en grote schoonheid'.

In 1936 stierf hij, nadat hij tijdig maatregelen had genomen tegen een fascistische staatsbegrafenis. Naakt in een laken gewikkeld wilde hij naar het kerkhof worden gebracht, op een boerenwagen, door niemand begeleid. De wagen, het paard en de koetsier, meer niet: Il carro, il cavallo, il cocchiere e basta.

'Het zal wel tot Pirandello's noodlot behoren', schreef de toneelcriticus H.A. Gomperts in 1953, 'dat men nooit zeker is of men met zijn werk nu iets werkelijk belangrijks te pakken heeft of niet. Als men zijn diepzinnigheid nader wil bekijken, spat zij als een zeepbel uiteen; wil men hem afdoen als een lege, cerebrale virtuoos, dan ontpopt hij zich plotseling als een van de menselijkste en substantieelste toneelschrijvers van onze eeuw.

'Zijn fanatiek uitgevoerde spiegelgevecht tussen schijn en wezen keert zich tegen hem zelf en de vraag van Pilatus die door zijn stukken klinkt krijgt een echo in de kritiek op zijn figuur: Wat is de waarheid? Is of schijnt Pirandello een groot schrijver? Is of schijnt hij een jongleur met filosofische gemeenplaatsen? Is hij bezig te eclipseren of te herrijzen? Misschien is het wel zo, dat Pirandello voor een reeks eclipsen en renaissances geschapen is.'

Hij wordt nu nauwelijks meer gespeeld. Maar in de jaren vijftig was hij aan de orde, net als die andere grote toneelvernieuwer uit de jaren twintig. Brecht was communist, Pirandello was fascist en allebei ontdeden ze hun personages vaak van hun individualiteit, zoals ook gebruikelijk was in de politieke bewegingen waardoor ze zich aangesproken voelden. Ze brachten daarmee iets teweeg in het theater. De even scherpzinnige als elegante toneelcriticus Alfred Polgar formuleerde dat in 1926 naar aanleiding van een Pirandello-voorstelling zo: 'Op het toneel zien we hoe men speelt dat men niet speelt wat men speelt.'

Die stijl van acteren - Brecht noemde dat 'vervreemding' - is in Nederland nu zowat de gangbare geworden dankzij Maatschappij Discordia. Dit invloedrijke gezelschap heeft wel eens overwogen om Zes personages te spelen, maar heeft daar toen toch van afgezien. Dat snap je meteen als je een zin leest als die van de Eerste Actrice in de Personages: 'O, wie had er ooit geloofd dat ik mij voor zulke scherts zou moeten lenen'. Dat zég je niet meer, dat spéél je. […]

'In al deze stukken', schreef Alfred Polgar, 'tussen fictie en verité geniaal in elkaar gezwaluwstaart, zit een geketende kracht, die helaas nooit helemaal los komt, namelijk: humor.'

Voor die humor moet je in de verhalen van Pirandello zijn, daarin is hij op zijn best. Misschien wel omdat hij daarin heel dicht bij huis bleef, de villa Il Caos. […] Twaalf bundels zijn er verschenen en vier staan er nog op stapel volgens uitgever George Coppens, die monter laat weten: 'Het loopt voor geen meter.' Waarom gaat hij er dan toch mee door? 'Het is', zegt Coppens, 'met Pirandello als met Charlie Parker en John Coltrane: na twee noten weet je wie er speelt. Als je Pirandello's twaalf minste verhalen bundelt en er een Nederlandse schrijversnaam boven zet, zou je meteen een van de beste boeken hebben uit de Nederlandse literatuur. Zo goed is hij. Zijn werk is ook zo humoristisch, je schiet er steeds bij in de lach.'

In De vlieg, het titelverhaal uit de gelijknamige bundel, hollen twee broers uit het binnenland van Sicilië naar een dokter om hulp te halen voor een stervende neef. Maar dokter heeft echtelijk problemen en het is een chaos in zijn huis:

- Als een dolle hond ontving hij die twee boeren.
'Wat willen jullie?'
Saro Tortorici deed het woord, hijgend nog, met de pet in de hand.
'Meneer de dokter, er is een stakker, onze neef die op sterven ligt. . .'
'Hij boft maar, ga de feestklokken luiden.'

MARTIN SCHOUTEN 3 april 1998 De Volkskrant