zaterdag 15 januari 2011

rainald goetz - artikel

“Weg met dat versteende gezwets, met alle trip- en drinkersboeken, weg met die labiele gifgezangen! Ik kan geen buitensporig buitenissig woord meer horen.” Deze woorden van de enthousiaste bierdrinker Rainald Goetz (38) zijn wellicht bedoeld als zelfkritiek, want in zijn van haat en wanhoop vervulde boeken komen eigenlijk alleen maar verslaafden, psychoten en andere verknipte lieden voor.

Het gesticht als metafoor voor de Duitse cultuur - dat beeld komt bij Goetz steeds terug en het berust op eigen ervaringen. Goetz, die al op jeugdige leeftijd in de vakken geschiedenis en geneeskunde promoveerde, werkte een jaar lang als assistent-arts in de psychiatrische kliniek van de Münchense universiteit. Zijn debuutroman Irre (Waanzinnig) uit 1983 is het gedetailleerde verslag van de hel die Goetz' alter ego, de jongeman Raspe, vernoemd naar RAF-lid Jan-Carl Raspe, in deze modelkliniek aantreft. In vliegende vaart doen de artsen er hun dagelijkse ronde door de ziekenzalen, niet omdat zij het zo vreselijk druk hebben, maar omdat ze in wezen niets met gekken te maken willen hebben. De verpleegkundigen mogen het vuile werk opknappen, bijvoorbeeld wanneer een van de patiënten, in een vergeefse poging de aandacht van de dokters te trekken, weer eens stront op de muren heeft gesmeerd. Wanhopig zoekt Raspe naar een dokter die hem tot voorbeeld kan dienen. De beste psychiater is misschien nog wel de cynicus die de studenten in de collegezaal shockeert met botte opmerkingen over de hoofden van zijn patiënten heen. Zo maakt hij niet alleen deze zieken, maar ook zichzelf tot demonstratieobject, want met zijn botheid wil hij bewijzen dat de psychiatrische praktijk de artsen tot monsters deformeert.

lees hier gehele NRC-artikel